Ondergrond hoort bij ‘echtelijke woning’: toestemming van echtgenoot was vereist voor vestiging voorkeursrecht
De echtscheiding van een man en vrouw legt een merkwaardige situatie bloot, die resulteert in een rechtszaak over de waarde van de echtelijke woning. De man en vrouw zijn het erover eens dat bij de scheiding de echtelijke woning toekomt aan de vrouw, maar de vraag is wat de waarde is van de woning, met het oog op een vergoedingsplicht aan de man. De ondergrond van de woning was in 2017 door de vrouw van haar ouders gekocht en – in tegenstelling tot hetgeen in concepten van leveringsakten stond vermeld – exclusief aan háár geleverd. Daarna is de echtelijke woning op die grond gebouwd. Vlak daarna, in 2018, werd de man getroffen door een hersenbloeding. De vrouw heeft in 2020 een zgn. 'voorkeursrecht' met haar ouders overeen gekomen ter zake van de ondergrond waarop de woning staat. Bij het notarieel vastleggen van dat voorkeursrecht – dat is een soort koopoptie – was de man echter merkwaardig genoeg niet betrokken. De woning was getaxeerd op (afgerond) € 1 miljoen zónder het voorkeursrecht en op 5 ton mét het voorkeursrecht. De vrouw vond dat bij de echtscheiding uitgegaan moest worden van die laatste waarde. De man vond uiteraard van niet. De rechtbank én in hoger beroep het Gerechtshof oordeelden dat bij de echtscheiding het voorkeursrecht op de ondergrond buiten aanmerking moest worden gelaten aangezien de man daarbij niet was betrokken terwijl de echtelijke woning en de ondergrond als één geheel moeten worden beschouwd zodat de toestemming van man was vereist voor het vestigen van het voorkeursrecht. En die toestemming was door hem niet gegeven. Opvallend is dat de notaris die bij de vestiging van het voorkeursrecht betrokken was, niet die toestemming had vereist bij het opmaken van de akte.
Hof Den Haag 20 december 2023, nr. 200.314.806/01